Martijn Benders - Ginneninne I. Mountshannon, 1962 In winterse vracht staan de bomen, rond de schoorstenen bedelt sneeuw. Mist pinkelt even als de ijscowagen stopt om de stijfjes te bevrachten. (…) Uit de monstrans van de cabine een zwarte radio, een been dobbert in de pluim uitlaatgas, terwijl optrekkende sneeuw de straat galstert en kerst. Gimmel, de ijscoman, een kanga man, een Koekoeliaan. Dat zegt kinderen hier weinig. Die noemen hem liever Griesmuil. Rijzige lantaarns glazuren hoop hier, op straat, of ginds, over het oenenkoren, om gevels terwijl de wissers vagen snipperen lichtjes met een trouweloos fanatisme. (…) De wereld walst in zijn kom wolken. __________________ De 'Ierse kerstbundel' Ginneninne bestaat uit zes delen. Het eerste deel, 'Mountshannon, 1962', verwijst op het eerste gezicht naar het Ierse gelijknamige dorp nabij het onbewoonde Holy Island of Inis Cealtra met haar High Crosses of Keltische kruisen. De Gaelische of Keltische taal en cultuur is immers een rode draad in dit werk van Benders, zoals hij zelf aangeeft in zijn epiloog, waarin hij naar eigen zeggen het verengelste Nederlands een infusie met Gaelisch wil geven. 'Het is van belang', vervolgt hij, 'dat iemand het doet, dat iemand een ander geluid laat horen, een lang vergeten geluid, een sluimerende taal, die misschien voor de machinegeest onverklaarbare dingen zegt, maar gelukkig is die hele geest slechts een implantaat'. Benders sluit dit af door onze nieuwsgierigheid op te wekken naar zijn volgende werk dat dit jaar nog verschijnt. Het gaat om De Microdose Bijbel, een naslagwerk over microdoseren, over loskomen van die 'machinale geest' zoals hij het in Ginneninne zelf plastisch verwoordt, het 'implantaat'. Deel één van Ginneninne begint met het beeld van een straat, een straat in Mountshannon, of misschien een Mountshannon Road, met bomen in een zacht belastend klinkende 'winterse vracht', besneeuwde schoorstenen, een ijscowagen waarachter 'een been dobbert in de pluim uitlaatgas', met optrekkende sneeuw die 'de straat galstert en kerst', met 'vroege huizen' die 'drummen tegen de straat en 'rijzige lantaarns'. Benders hanteert daarbij een activerende, taalkundig verbaliserende stijl. Hij zet de substantieven en substanties aan het werk, waardoor je een soort expositie of inleidende, 'pinkelende' uiteenzetting krijgt in een setting als een samenspel van in te vullen personages. Ze worden tot leven gewe(r)kt: de sneeuw galstert en kerst, lantaarns glazuren hoop, wissers vagen, bloemen nemen een lift, de wereld walst, een uitlaatpluim siddert, huizen drummen, regentonnen schoren, rendieren kruimelen… Aan het stuur van de ijscowagen in Mountshannon vinden we Gimmel, de ijscoman. 'De wereld walst in zijn kom wolken'. Een praline van een zin is dit, die elke lezersverbeelding duchtig laat fijnproeven. Gepeperd wel. De bebaarde Gimmel heeft 'de familiefluit in een onneboom laten klinken', heeft dus vermoedelijk de stam door een kerngezin vervangen, de stronk door een spar. Zijn stuur 'is het stuur van de wereld (…) die (…) 'onder het blikken zonnetje zijgt'. Het daadwerkelijke woord 'Kerstmis' krijgen we pas een achttal pagina's na de introductie van Gimmel of de vermoedelijke kerstman te lezen, in een stukje waarin de dichter uitzoomt, en hij het heeft over 'Kerstmis in Hong-Kong, Kongo en Krommenie', over 'een eindeloze stoet vrachtwagens' (…) 'ellenlange lichtworm van hoop' (…) en over kaarsjes 'die de grootgrondbezitter in het sloopkapelletje ontstak voor de ratten die aan de dromen van onze kinderen knagen'. Een fraai beeld van het soort Kerstmis, het soort kerngezinskerstfeest of de huidige viering van de geboorte van Jezus zoals we dat nu kennen, krijgen we in Ginneninne dus allerminst. Benders heeft het over de ijscoman als 'Griesmuil', over 'trouweloos fanatisme', over 'de Maagd' die spreekt 'met zachte mayonaise-tong', en over 'opdringerige sokken'. Het eerste deel 'Mountshannon, 1962' eindigt ook met Gimmel, de van thuis uit zwaardenloze kanga man, die in dit gedicht trouwens allesbehalve een verkondigende, steeds helpende verlosser is zoals in de oorspronkelijke (Hebreeuwse) symboliek rond dat getal of die letter. Net voor het Gimmel-einde heeft de dichter het echter wel nog in een tussenstuk over 'Opa' en 'Oma'. In dat tussenstuk krijgen we even een ander beeld, een Keltischere, joelfeestachtigere voorstelling, met dansende figuren, en met 'de ketel op het vuur' waarrond hij - het lyrische ik - voor de eerste keer verschijnt en 'siffelt' of fluit 'begin es, be ginnes'. Schitterend. Hoe Benders op een speelse en oerdegelijke manier beelden kan opwerpen is uniek, krachtig en moet gekoesterd. Het talent spat ervan af. Dat is niets nieuws. Het blijkt al duidelijk sinds zijn officiële debuut 'Karavanserai' uit 2008, een parel. Het 'begin es, be ginnes' op het einde van het opa/oma-stuk lijkt wel een kantelmomentje waarmee we zo een mogelijke eerste verklaring van de titel van de bundel naderen. 'Ginneninne' kan je namelijk lezen als 'geen enkele' en vind je licht variërend ook terug in verschillende dialecten, maar 'ginnen' kan oorspronkelijk ook bijkomend verwijzen naar 'beginnen', 'ontginnen'. Als we ten slotte nog dieper duiken, verder in het Middelnederlands, dan wordt 'gien' ook uitgelegd als 'eene verklaring afleggen' of 'bekennen', 'belijden' (Verdam, 1932). Het tweede deel in de Ginneninne-bundel met de titel 'Dublin 1856' begint met het beeld van een kleermaker die 's nachts aanvankelijk voor de naakte Heilige Maagd een gewaad maakt, met daaropvolgend een beschrijvende stoet van ander goddelijk, Keltisch kleermakerscliënteel zoals Aoife, Beibhinn, Mabbina en Orlaithe. In dit stuk leren we uiteindelijk ook Pilin kennen, 'die onverlaat', 'die een dichtersgeweer aan zijn muur heeft en naalden die nooit rusten'. Op 'Dublin 1856' volgt een deel met de naam 'Ballynakill, 1928' waarin volgens Benders relatief veel Gaelisch aan bod komt of verwerkt is, en met rozijntjes die 'krollen over het ganzenbord van de nachthemel'. Met die rozijntjes komen we, het vierde deel 'Bedlam, 1954' hierbij jammer genoeg voor dit stuk voorlopig overslaand, bij het vijfde deel dat begint met 'een maagd met rode zonnebonnetjes' die 'op de Lockheed die over de kermis zwaait, Risin, Risin'. Het gaat hier ongetwijfeld over het meisje, Lorraine Collett, dat op de verpakking staat van de dikke honderd jaar oude rozijnenfabrikant Sun-Maid, een merk dat vanaf 1912 bekendheid verwierf door een voor die tijd sterk doorgedreven marketing. Benders stuurt aan op die link naar Sun-Maid in zijn epiloog, waarin hij het vervolgens ook heeft over het feit dat hij in dit deel vijf, 'San Francisco, 1915', de taal gebruikt of verwerkt van de Ramaytush, een indianenstam in het Californisch gebied. De datum van vierentwintig maart krijgt in dit vijfde deel ten slotte ook nog een mogelijke rol. Het is op die dag namelijk dat er jaarlijks 'Chocolate Covered Raisins Day' gevierd wordt, net op de verjaardag van Harry Houdini, die Benders in de epiloog bij naam noemt. Zijn dit nu losse fietjefatjerieën of houden we hier liever rekening mee? Laat maar open in het lyrisch ruim. Ginneninnes laatste deel, deel zes, is 'een absurde toneelvariant op het meisje met de zwavelstokjes, tijdens het begin van de coronacrisis geschreven'. In het sprookje in toneelvorm komen onder meer Moedertje aan het woord, Godskelet, Verteller, Wichtje, Wind, Knokelboom, Ganzenbord... Open je mond om een sprookje te woorden, elk woord een vondeling waarover de taal zich ontfermt. Het zesde deel 'Het Lucifersmeisje' gaat over maart 2020 die 'aan de fukkels' ging, zo schrijft Benders. 'Het leek me toepasselijk een Ierse kerstbundel met fukkels af te sluiten', vervolgt hij verder in zijn epiloog. 'Aan de fukkels' betekent dan in de eerste plaats beslist zoiets als 'naar de vaantjes', maar we krijgen hier heel misschien ook een mycologische hint, met De Microdose Bijbel in het achterhoofd. Het blijft altijd wel wat gissen, zoals zo vaak in deze recentste bundel. Martijn Benders is een nieuwsgierig makende dichter die een uitgebreide bestudering en beschouwing van zijn totale werk afdwingt, als je het dieper wil leren verkennen of smaken tenminste. Met een 'machinale geest' alleen en zonder studie van onder andere de Keltische geschiedenis en mythologie kom je daar niet voor deze Ginneninne, kan je zijn schijnbaar aanvankelijk woordelijke vondelingen in deze bundel zelden of nooit echt volledig thuisbrengen. Maar dat hoeft ook niet, het is als lezer immers dikwijls heerlijk zwerven en blijvend exploreren midden in de magnifieke verzenlabyrinten van Martijn Benders. Wim Kesteloot |