Een gedeelde verlegenheid
Essay - Wim Kesteloot - September 2021 In de film ‘The Edge’ uit 1997 waarin drie mannen na een vliegtuigongeluk moeten zien te overleven in een Alaskaanse wildernis tot ze gered worden, vertelt het personage van een oude en succesvolle man aan een ambitieuze jongeman dat hij ooit ergens in een boek gelezen heeft dat mensen die vast komen te zitten in de wildernis, er sterven van schaamte. Ze vragen zich namelijk in zo’n geval af hoe ze erin verzeild raakten, wat ze misdaan hebben, maar vergeten ondertussen wat hen juist redden kan: nadenken. Het gaat hier om een pragmatische en doelmatige manier van denken en zijn. Door pure ratio wordt een spanning weggenomen, wordt er iets ontrafeld met een bestemming in zicht. Men schept eenduidigheid, en overleeft. Een verrekijker. Een script voor een dergelijke avonturenfilm in de bergen als ‘The Edge’ is ongewoon voor de scenarioschrijver en toneelauteur David Mamet. Mamet schrijft in de eerste plaats verhalen die zich afspelen in een minder verlaten of stedelijke context, met als grootste succes zijn toneelstuk ‘Glengarry Glen Ross’ uit 1982, dat een Pulitzer kreeg en tien jaar later ook verfilmd werd door de filmregisseur - niet de fotograaf - James Foley, ook bekend van onder andere ‘Fear’ of van de eerste series van ‘House of Cards’. Met het andere werk van Mamet in het achterhoofd kunnen we dus de voor hem wat merkwaardige setting in ‘The Edge’ voor een flink deel interpreteren als een symbolische ruimte, in een film die semantische onderstromen en de al dan niet subtiele clichéwenkjes allerminst schuwt. Het spreekwoordelijke woud met al diens gevaren doet bovendien denken aan de waaier aan personages uit gelijkaardige stedelijke of voorstedelijke mozaïekfilms als ‘Magnolia’ of ‘Short Cuts’, waarbij we ons als kijker afvragen hoe die figuren ergens in verzeild geraakt zijn, waar het bij hen fout gelopen is en hoe ze zich nu precies tot elkaar verhouden of net niet verhouden. In tegenstelling tot de aan de oppervlakte klaardere verhaallijn in de overlevingsfilm ‘The Edge’, gaat het hier om een imaginatief, probleembeschrijvend denken en zijn, een bédenken dat een suspense of een aanzet tot een complexiteit installeert. Men creëert meerduidigheid of een ambigue samenhang, los van een vast te bereiken eindpunt of beloning. Een caleidoscoop. Dit meerlagige imaginatief bedenken weg van een ondubbelzinnige ratio associëren we klassiek gezien met kunst en literatuur, als we die tegenover de meetbaarheid van de exacte wetenschappen bijvoorbeeld plaatsen, wat niet wegneemt dat die wetenschappen ook herhaaldelijk te zien hebben met verbeelding, in de feitelijke samenleving. Anders dan een wetenschapper, maakt een auteur of een kunstenaar namelijk vaak een geheel eigen wereld met een eigen functionaliteit of (gebrek aan) wetmatigheden en gaat bij het publiceren of naar buiten komen altijd in gesprek met een werkelijk bestaand publiek met bijzondere verwachtingen, iets wat voor spanningen zorgt die een weerslag kunnen hebben op de oorspronkelijke innerlijke hoedanigheid of bron van makelij. De scheppende voyeur die de stap naar buiten waagt, wordt zelf bekeken, gewikt en gewogen en zet koers vanuit een veilige privébaai naar een regelrechte vrijhaven. De spreekwoordelijke vloot moet daarbij glimmen en af zijn, bij voorkeur onder een vlag van authenticiteit en artistieke oprechtheid, begrippen die noodzakelijk een zekere kwetsbaarheid en risico op schaamte of gezichtsverlies inhouden. Is dit wel goed genoeg? Kan ik hiermee verder? Overleef ik dit wel? Wanneer kan ik terug? In tegenstelling tot in ‘The Edge’ waarin een ingebeeld personage vooral door middel van de ratio (en levensdrang) een zogezegd fatale schaamte moet zien te overwinnen midden in een fictieve of symboliserende ruimte, is de auteur of kunstenaar een echte persoon die door middel van zijn verbeelding (en scheppingsdrang) een bepaalde schroom of terughoudendheid moet zien te overwinnen, te midden van en met behulp van een reële wereld waar zij of hij altijd deel van zal blijven uitmaken. Het personage in ‘The Edge’ spreekt over ‘making fire from ice’. Een artiest als Brian Eno spreekt over ‘beautiful things out of shit’. Uit een gevoel van onbehagen, onbegrip of onvolkomenheid met jezelf of met je omgeving kan op die manier een gevoel van zelfverwezenlijking, trots of tijdelijke verbondenheid ontstaan, drijvend op een dynamiek van veranderlijke contrasten en uitwisselende indrukken of inzichten. In die trots ligt troost, voldoening en huist gewoonlijk ook een deel van de brandstof om als maker verder te gaan. Schroom of schaamte heeft echter een vertragend effect en het is verleidelijk om in dit flitsend tijdperk van overdaad en schermcontact er zomaar overheen te stappen, om het botweg weg te schreeuwen vanop eender welke afstand, of om het zelfs als thema op zichzelf te bombarderen. De terughoudendheid is in een constante wrijving met de stuwende drang om te maken, met een verlangen om geloofwaardig naar buiten te komen, kwaliteitsvol los te laten om daarna weer verder te kunnen, als je gelooft tenminste in een toenemende progressie of continue lineariteit als kunstenaar. Door dat vertragende aspect van schaamte aan de schrijftafel, in het atelier of in de repetitieruimte bijvoorbeeld, zou je kunnen denken dat het de spontaniteit in de kiem smoort en dus een specifieke vorm van authenticiteit aantast, terwijl een oprechte, langdurige twijfel of zelfbevraging misschien soms minder boeiend of spectaculair lijkt, maar net wel authentiek of onvervalst kan zijn, in de veronderstelling echter dat we echtheid nastreven en niet voortdurend in cynisme willen vervallen, stilvallen. Op een soortgelijke manier kan je schroom ook zien als een een onderdeel van een figuurlijke malle die meehelpt iets vorm te laten krijgen tijdens ononderbroken periodes van focus en verdieping, wat een steeds groter wordende opgave lijkt in deze ‘age of interruption’. Schaamte als een tijdrovende zelfbevraging bij het tijdelijke afzijdige individu vanuit het kijken naar de groep en naar zichzelf buiten de groep, is in die zin misschien niet zozeer een obstakel op zich maar veeleer een welkom onderdeel in een proces waarvan het eindresultaat vervolgens vaak een ander type gêne met zich mee kan brengen, een soort ‘eindgêne’ als het ware. Het afgewerkte kunstwerk, het boek of de voorstelling dwingt het publiek tot stilstand, zodat het iets ongewoons of onrustwekkends kan opnemen en ervaren zonder het op slag eenduidig te willen of kunnen begrijpen, zonder instant beloning of zonder er meteen een overzichtelijke en geruststellende greep op te krijgen. Collectief aanvaarde normen, comfortabele gewoontes of rendabele structuren kunnen zo onder druk komen te staan of worden door bepaalde delen of door de aard van het werk of andere aspecten errond in vraag gesteld. Dit kan een vorm van ongemak veroorzaken, een gedeelde verlegenheid. Een caleidoscopische spiegel. De kunstenaar, hoe losgewrongen ook van gangbare normen en de daarbij horende, conformerende taboes en vormen van schaamte, blijft willens nillens wel altijd gebonden aan een specifiek tijdperk en een zekere vorm van samenleven. Een aparte of ongewone stem blijft vanuit een bepaalde hoek altijd een antwoord op het gangbare, en aangezien dat gangbare of normatieve afhangt van tijd en ruimte, zijn zowel de terughoudendheid of de ‘maakschaamte’ van de kunstenaar zelf als de gedeelde ‘eindgêne’ evenmin vaststaande gegevens bestemd voor een hypothetische eeuwigheid. Om enigszins los te blijven van die generatiegebonden normen en gênes kan je ten eerste als artiest zelf een verandering aanbrengen of een ontwijkende houding aannemen en proberen vol te houden. Je beslist bijvoorbeeld om te werken onder een schuilnaam of je laat je onder jouw eigen naam zo weinig mogelijk in met alle aandacht en andere zaken die zich rondom jouw werk afspelen. Denk hierbij aan het succesvolle Italiaanse pseudoniem Elena Ferrante of aan de in mysterie gehulde figuur van Thomas Pynchon. Het kan een bewuste strategie zijn of gewoon een slimme manier om een in hoge mate publiekelijk onaangetaste, zuivere vorm van werken te behouden en om het werk op zichzelf te laten bestaan en te evolueren, zonder veel afleiding. Bovendien hoeft de kunstenaar op die manier weinig of geen verantwoording af te leggen in de reële wereld en loopt die minder kans geassocieerd te worden met een zekere stijl of aanpak van een huidige groep of kunstenscene. Het klokwerk van normen en de daaruit volgende inherent sociaal verankerde schaamte ligt grotendeels stil. De artiest schrijft of schildert net omdat dit zijn of haar enige stem is, een vrije stem, gevrijwaard van alle ruis en beknottingen van buitenaf. Aan het andere einde van dit continuüm ten slotte staat dan weer de artiest of beweging die vanuit een zeker idealisme of zin voor kritiek of progressie als werkelijke, publieke persoon op een duidelijk geëngageerde wijze net wel met het publiek en de maatschappij actief in dialoog wil gaan, met en rond het werk. Een tweede manier om als maker uit de algemene waardenschaal van een samenleving of tijd te blijven, is het spontane en imperfecte te laten zien of het blote of schaamteloze als thema aan te nemen in het werk zelf. In extreme vorm kan hier het dadaïsme als voorbeeld gelden, als anti-beweging, maar precies daarom ook net in zijn weerspannigheid gebonden, als zucht naar een ijsbad-nihilisme, een primitief zijn als bron en monding, met een artistieke hang naar passie zonder voorbedachte ratio, waarbij men het maken meteen bij het nekvel wil grijpen. Het komt indirect aan bod in Giannoli’s ‘Marguerite’ uit 2015, dat het verhaal in beeld brengt van een steenrijke, vals zingende sopraanzangeres. Het oorspronkelijk waargebeurd verhaal uit de Verenigde Staten dient daarbij louter als vertrekbasis en wordt zo onder andere getransformeerd naar het Parijs aan het begin van de ‘roaring twenties’ van de vorige eeuw. In ‘Maguerite’ komt geregeld een ontroerende schoonheid bovendrijven vanwege het hoofdpersonage haar totale, onbevangen overgave aan haar passie die ze maar niet bemeesterd krijgt. Het is iets wat de ene toeschouwer als een schandelijke aanslag zou kunnen zien op de verfijnde kunst van het musiceren, als een soort freakshow of verspilling van moeite en kosten in het nadeel van het echte, nog verscholen talent. Iemand anders in het publiek zou het echter evengoed al dan niet smalend als een oprechte viering van het ongebreideld musiceren kunnen ervaren, badend in een soort primitiviteit en kinderlijk toegewijde liefde, als de onbedoelde hardmaking van een voor het publiek relativerende bezigheid te midden van een een gekwetste realiteit als figuurlijke kakofonie waarin intussen maar aldoor geleefd, geleefd wordt.
Voortspruitend uit de psychoanalyse kan men het surrealistische procedé van écriture automatique vervolgens ook als een kunstzinnige beoefening van het spontane of het ongeremde beschouwen. De ratio en een logische, te volgen indeling of opbouw moeten hierin alle plaats ruimen voor een onbeteugeld en automatisch schrijven vanuit een associatief gedreven onderbewuste. Als bezieler van dat surrealisme en schrijver van de surrealistische manifesten wou André Breton op die manier breken met gevestigde orde op verschillende vlakken, met onze eigen waanzin als enige of ultieme begrenzing van onze vrijheid, zoals Jacques Lacan het later ook beschreef. Volledig los van alle schaamte dus. Ongeveer driekwart eeuw later na het eerste manifest van Breton krijgen we in Denemarken een gelijkaardige drang naar een wakkerschuddend alternatief of naar een verbreking of komaf maken met gevestigde manieren van werken, denken of zijn. We vinden dit met name heel concreet terug in Lars von Triers ‘Idioterne’ uit 1998, en bij uitbreiding bij de hele beweging van het Deense ‘Dogme 95 Manifesto’ of ‘Dogma 95’. Met hun tien regels of dogma’s werkt het collectief regisseurs een zekere spontaniteit en puurheid in de hand en houdt de groep zich aan een zelfverklaarde ‘eed van zuiverheid’. Het gaat in ‘Idioterne’ daarbij specifiek om een naar de regels van het manifest in beeld brengen van een groep experimenterende volwassenen uit een leefgemeenschap die onder meer in het openbaar op een opruiende of ongewone wijze hun ‘innerlijke idioot’ willen bevrijden, grotendeels verlost van alle ‘maakschaamte’ en een ‘eindgêne’ veroorzakend bij een bij veronderstelling aanzienlijk deel van de toeschouwers. Zowel het dadaïsme, surrealisme als ‘Dogma 95’ hebben bij ontvangst altijd enorm diverse reacties veroorzaakt, want wie schaamte, gêne of andere ongemakkelijkheden als maker in de bredere perceptie of naar de maatschappelijke oppervlakte brengt, haalt meteen ook de beperkingen en gebreken van een feilbare mensheid merkbaar naar boven. Dat kan als toeschouwer als onveilig en confronterend aanvoelen, waarbij je je soms zoals in ‘The Edge’ als het ware ‘lost in the woods’ voelt, maar het is goed om ook het gênante geregeld te laten zien, of om dit als kunstenaar je niet te laten afremmen als het onderweg als element in jouw maakproces zou opduiken. Schaamte of gêne is een thema of een aspect dat nodig blijft om een breder discours of om algemene dynamische referentiekaders draaiende en soepel te houden, om ons in wezen utilitair normenstelsel aan een vriendelijke, zuurstof gevende reeks van stresstests te blijven onderwerpen. De kunstenaar die weinig voeling heeft met die thematiek, kan dat natuurlijk gewoon zo laten, maar wie het wil tonen of al doende hiermee in aanraking komt, moet alle vrijheid krijgen om dat uit te werken, ook al is het misschien van tijd tot tijd voor een deel van de toeschouwers geen ‘beauty from shit’ of zelfs geen louter esthetische ‘fire from ice’, het tonen van schroom of ongemakkelijkheden houdt wel degelijk het figuurlijke ijs gebroken in een dikwijls moeilijk te bewegen samenleving van schreeuwende uitersten waarin we in alle opzichten alert, open en beweeglijk moeten blijven. En ofschoon het in sommige gevallen bijvoorbeeld een voorlopige kwaadheid uit onmacht of een blijvende frustratie uit onbegrip kan teweegbrengen, houdt een collectieve of gedeelde verlegenheid alles stromende, met een steeds verleggend vermogen, soms eens droog en lijnrecht naar een concreet en voltooid eindpunt, maar bij voorkeur ontvankelijk, zintuiglijk kuierend in een verrijkend, onvolmaakt eden van schoonheid en andere mogelijkheden. |
|