Eerste Indrukken |
Door Pieter M. van Sterkenburg EI 269: Wim Kesteloot – 2x Apothekersschaal In een gedeelde, fluisterzachte zwoele zomerroes Een meet-again van wat was ooit een zielsbegin Zo ligt vertrouwd, in welpvertrouwen Een speelse edeldame, half op hem genesteld Gezonken in een lustgebluste, beeldenloze slaap Onder het miniem doorschijnend koele, fijne laken Dat haar unieke lijfscontouren seduisant omschijnt Zo puur, als een stuk Carrara-marmer Uit hun weldra réveillant sculptuur Het voorliggende gedicht uit de debuutbundel Beslomeringen van de West-Vlaamse dichter Wim Kesteloot omvat welgeteld één zin waarvan de naakte vorm kan worden herleid tot de kernzin: zó ligt een dame onder een laken. Hiervan schept de dichter in syntactisch opzicht een overdadig tableau beknopte en uitgeschreven bijzinnen, bijwoordelijke bepalingen en rococo – aaneenrijgingen van adjectieven. Zelfs de predicatieve bepaling, getuige ‘seduisant’, ontbreekt niet. De tweede versregel ‘Een meet-again van wat was ooit een zielsbegin’ kan opgevat worden als een parenthese. Een tussenzinnetje doch geenszins achteloos. In de versregels regent het rijpe klankrijmen waaraan het gedicht zijn welklinkendheid ontleent. In de openingsregel zijn er drie opeenvolgende, allitererende fricatieven – ‘fluisterzachte zwoele zomerroes’ – die bijdragen aan de ingetogen vertrouwelijkheid tussen twee geliefden. Het is alsof de lezer meebeweegt op de zachte, metrische deining van het wateroppervlak, het gedicht. Want de jambische golfslag is als de basso continuo in een adagio dat de dichter lardeert met verrassende akkoorden en dragende motieven. Een deining ook die in geval van de eerste versregel weer zacht eindigt op een fricatief: zomerroes. De sluimerende, oraal gevormde wrijfklanken – zoals fricatieven ook wel genoemd worden – domineren het hele gedicht. Steeds keren zij terug zoals in ‘ziels’, ‘zo’, ‘lustgeblust’, ‘beeldenloze slaap’, ‘doorschijnen’, ‘lijfs’, ‘seduisant’ en zo meer. Soms doet Kesteloots woordkeuze denken aan de onvolprezen poëzie van J.C. Bloem, met name in woorden als ‘zwoele zomerroes’, ‘lustgeblust’, ‘beeldenloos’ en het ‘fijne laken’. Maar Kesteloot zingt bovenal zijn eigen lied. Opvallende rijmen vinden we ook in v3 ‘miniem’ en in v8 ‘Carrara’ – ‘marmer’. De zoenende, bilabiale driepoten in miniem lijken de bijna goddelijke statuur van het smetteloos-marmeren corpus onder het laken nog nadrukkelijker prijs te geven. Een gratie verhuld onder een doorschijnend maar te klein laken. Een corpus dat zo puur is als sculptuur maar ook zo zuiver als het Carrara-marmer uit de eeuwenoude, Toscaanse marmergroeven. In plastisch opzicht intrigeert het gedicht eveneens. Het roept door zijn rijkheid aan connotaties en allusies een amoureus-zinnelijke sfeer op. Woorden als ‘zwoel’, ‘speels’, ‘genesteld’, ‘lustgeblust’, ‘lijfscontouren’ en ‘seduisant’ laten daarover geen twijfel bestaan. Het gedicht is als een liefdestafereel in ruste, diep gezonken in een lustgebluste slaap. Weliswaar verbergt het koele, fijne laken de geheimen van het vrouwelijk lichaam maar niet de contouren ervan, wat de begeerte ernaar nog ademlozer maakt. Zelfs de titel van het gedicht kan in het verlengde daarvan sensueel geduid worden: twee ronde omgekeerde apothekerskommen als borsten of billen van een vrouw, een dame zelfs! Soms is het alsof de dichter het decor van zijn geschetste, poëtische stilleven verplaatst naar warmere oorden. De Franse leenwoorden in het gedicht ‘seduisant’ en ‘réveillant’ en woorden als ‘edeldame’ en haar albasten ‘sculptuur’ doen denken aan de petrakistische hoofsheid uit de vroegrenaissance en aan de latere, zuidelijke, barokke schilder – en beeldhouwkunst met hun dromerig-weelderige halfnaakten en engelachtigen. Het gedicht verhaalt over het samenzijn van wat ooit twee zielsgeliefden waren. Geliefden die elkaar voor even hebben hervonden in een ‘meet-again’. Alsof de tijd heeft stilgestaan, zo liggen beiden lustgeblust, vertrouwd en verstrengeld in een lichte, droomloze dommel verzonken. Een liefde die ooit begon als een ‘zielsbegin’: twee lichamen in één ziel op weg naar een ondeelbare en onsterfelijke liefde. En een liefde tussen twee zielsverwanten zal na een scheiding nooit haars gelijke hervinden. De lofzang op het vrouwencorpus eindigt daarmee nog niet. Het lichaam lijkt te zijn geslagen uit de harde rotsen van diepe marmergroeven in Toscane en lijkt te zijn gehouwen uit het allerzuiverste marmer als gold hier opnieuw une création de la femme zoals ooit God en later Roger Vadim deden. Maar de genotzalige roes is maar voor even. Het ontnuchterend ontwaken is nabij, zo staat nadrukkelijk in de laatste versregel geschreven. Pieter M. van Sterkenburg |